Op zondag 15 november is de Onderwijswerkgroep in gesprek gegaan over de belemmeringen in het onderwijs, die de tweedeling in het onderwijs lijken te vergroten. Het onderwijs lijkt steeds beter in staat om (groepen van) kinderen en jongeren snel door het onderwijs te loodsen, maar steeds minder goed in het laten stapelen van diploma’s. ook verschillende rapporten van de Onderwijsraad ondersteunen dit. Vroege selectie, de nadruk op efficiëntie en de toets- en afrekencultuur maken dat stapelen en opstromen steeds moeilijker wordt. De Tweede Kamerfractie van GroenLinks probeert om al deze knelpunten in kaart te brengen en te kijken hoe deze kunnen worden weggenomen.

In de discussie rondom de Vroeg- en voorschoolse educatie (vve) kwam met name de problematiek rond segregatie naar voren. VVE-gelden worden op basis van het onderwijsachterstandenbeleid verdeeld door gemeentes. Afhankelijk van het aantal kinderen met een taalachterstand (gebaseerd op opleidingsniveau en afkomst ouders) komen deze middelen bij de gemeentes terecht die verantwoordelijk zijn voor de VVE.

In het PO is gesproken over de rol van de onderwijsinspectie, die meer stimulerend en minder angstwekkend te werk zou moeten gaan. Ook werd duidelijk dat hier ook een rol voor scholen zelf ligt, die ervoor moeten zorgen dat medewerkers en Inspectie veel meer samen werken om de kwaliteit van het onder wijs te verbeteren. Ook is er gesproken over het stimuleren van diverse onderwijsteams, om er zo voor te zorgen dat er voldoende diversiteit aanwezig is om de veelzijdig van leerlingen van goed onderwijs te kunnen voorzien. In de discussie rondom de Vroeg- en voorschoolse educatie (vve) kwam met name de problematiek rond segregatie naar voren. De vve wordt alleen bekostigd als beide ouders werken, terwijl juist kinderen uit achterstandsgezinnen, waarvan vaak één van de ouders niet werkt, behoefte hebben aan de vve.

De problematiek van de vroege selectie was één van de grootste knelpunten die de werkgroep signaleerde in het voortgezet onderwijs. Laatbloeiers zien hun kansen beperkt worden door de combinatie van de vroege selectie en de geringe mogelijkheden om op latere leeftijd op te stromen of te stapelen. Daarnaast is er gesproken over de perverse prikkels die uitgaan van de kwaliteitsindicator ‘onderbouwrendement’ die scholen niet stimuleert om leerlingen het voordeel van de twijfel te geven als het gaat om het schoolniveau waarop zij geplaatst worden. Ook is de bijleseconomie ter sprake gekomen, het fenomeen waarbij welgestelde ouders in staat zijn om (intensieve) bijlessen te regelen voor hun kinderen, terwijl kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus hier niet toe in staat zijn.

De onderwijswaardering in het mbo was één van de grootste aandachtspunten in de discussie over het hoger onderwijs. Zo is de overstap van mbo naar hbo nog erg groot, waardoor hbo-opleidingen nog veel tijd en energie steken in het wegwerken van achterstanden. Ook is het studievoorschot aan bod gekomen, en is er gesproken over de mogelijkheid om eerder onderzoek te doen naar de redenen achter de verhoogde instroomcijfers in het wo en de verlaagde instroomcijfers in het hbo.

Tot slot is er nog gesproken over het passend onderwijs. Hier werd duidelijk dat docenten in het regulier onderwijs veelal onvoldoende zijn toegerust om met de toegenomen diversiteit in de klas om te gaan. Meer financiering voor scholing en meer klassenassistenten zijn nodig om te zorgen dat ieder kind het onderwijs krijgt dat het verdient.

De inzichten van deze bijeenkomst zullen worden meegenomen in het onderzoek dat de Tweede Kamerfractie doet naar de belemmeringen in het onderwijs, en geeft handvatten om het verhaal van GroenLinks op het gebied van onderwijs beter te onderbouwen met ideeën en voorbeelden.